Terwijl ik in
het vliegtuig mijn visumformuliertje voor China weer eens invulde, probeerde ik
na te gaan voor de hoeveelste keer ik dat nu eigenlijk deed. Meer dan dertig
keer ben ik zeker in China geweest. Veertig haal ik ook wel denk ik. Vijftig
keer? Ik zou mijn oude paspoorten eens moeten bekijken en de enorme hoeveelheid
rode stempeltjes moeten tellen. Omdat ik ze zo vaak invul, weet ik al mijn paspoort
en visumgegevens uit mijn hoofd. Ik weet ook dat ik mijn volledige naam moet
invullen en die is nogal lang wat resulteert in langere wachtijd bij het hokje
omdat de agent alles letter voor letter overtypt in zijn computer. Waarom het
intypen van mijn visumnummer niet resulteert in alle gegevens online, weet ik
niet. Onlangs had ik weer een nieuwe jaarvisum gekregen. Geronseld is een beter
woord, want officieel had de ambassade hier weer iets bedacht waardoor ik deze
eigenlijk net niet kon krijgen en dit had weer te maken met mijn werkvisum voor
Hong Kong. Chinezen doen altijd nodeloos moeilijk over dingen terwijl ze over
andere dingen altijd heel achteloos doen. Dus met wat steekpenningen een
bijbetaling was het gelukt en kon ik weer een jaar lang avonturen tegemoet
zien.
In mijn boek ‘Man
in Hong Kong’ heb ik al menig verhaal opgetekend en na een tiental reizen dit
jaar is er weer genoeg stof tot schrijven.
Om mij heen zitten
talloze mensen luid te smakken, te slurpen en te boeren terwijl ze een soort
van derrie uit een klein bakje naar binnen werken. Traditioneel neem ik niks.
Ik vlieg vandaag China Southern Airlines en in tegenstelling tot de Hong Kong
maatschappij Dragon Airlines, is dit een maatschappij in de categorie ‘Slecht’.
Ooit had bloody KLM mij eens beetgenomen toen ik Business Class vloog op hun
directe vlucht Guangzhou-Amsterdam. Dubbel beetgenomen. Want ten eerste vlogen
ze helemaal niet rechtstreeks, maar gingen we eerst naar Beijing. Daar
aangekomen ging het vliegtuig vervolgens stuk en keken we toe hoe een slonzig
geklede man met een roestige hamer in zijn hand een luik in business class
opentrok om daar 45 minuten lang in te verdwijnen terwijl er af en toe wat
klappen van onder onze stoelen te horen waren. Uiteindelijk was het euvel
verholpen en konden we aan een bijzonder lange vlucht beginnen. De vlucht was
lang omdat er werkelijk geen een Engelstalige film beschikbaar was op ‘Bean,
The Movie’ na. Het eten was Chinees en dus ronduit smerig. Zo smerig dat alle
Westerlingen in Business Class het eten onaangeroerd lieten. Gelukkig was er
een paar Duitsers dat de pantry binnenviel en een schaal met broodjes soldaat
maakte. Die broodjes waren zowaar lekker (kwamen waarschijnlijk uit Nederland)
en dat was onze proviand gedurende de vlucht waar het ongeïnteresseerde
cabinepersoneel ons compleet negeerde.
Op deze vlucht
heeft het personeel er ook niet echt zin in. Een fantastisch onvriendelijke
steward zuchte diep als er weer iemand op het knopje had gedrukt voor meer
water. Ook vinden Chinezen het altijd van belang dat zodra ze hun smerige voer
op hebben, de afvalresten METEEN opgehaald worden. Vaak brengen ze dit al zelf
naar achteren, vooral als het ‘Stoelriemen Vast’ lampje aangezet is. Chinezen
hebben sowieso een bloedhekel aan stoelriemen. Zodra een wiel de grond raakt,
klinkt er en-masse het losklikken van de riemen en staan mensen op om naar de
wc te gaan, hun bagage te pakken of om naar de deur te lopen terwijl ze de
instructies van het cabinepersoneel negeren. Ook in auto’s draagt bijna niemand
een riem. Reden: de politie controleert hier niet op en als ze dat al doen, is
de boete maar 1 RMB (10 cent). Dat ze misschien hun leven kunnen redden komt
niet bij ze op. Maar in China is een leven ook niet zoveel waard lijkt het
soms. Vooral in de auto valt dat dus op.
Ik ben in
Yiwu. Een provinciestadje ver weg van de kust en daar aangekomen ben ik zes
jaar terug in de tijd. Toen kwam ik voor het eerst in China en viel me op dat
autorijden een overlevingstocht was. Iedereen vocht om elke meter asfalt.
Chauffeurs rukten aan hun sturen zodra links of rechts van de auto een streepje
beton te zien was, want dan wilden ze daar heen. Iedereen slingerde om elkaar
heen en toeterde naar alles en nog wat. De Chinese rijstijl kan in principe
omschreven worden als een baviaan die geteisterd wordt door een zwerm woeste
bijen. Tegenwoordig is het in de grotere steden iets minder erg. Maar vandaag
in Yiwu is het weer old-school. De chauffeur is er een van het type: gas er op,
gas er af. Of wel: hij trapt het gaspedaal in, laat het los om het daarna weer
in te trappen, wat resulteert in een bijzonder oncomfortabel geschommel . En dat
dan vier uur lang. Ik heb begrepen dat ze denken dat ze dan zuiniger met
benzine omgaan. Ik denk zelf ooit nog eens rijk te kunnen worden met Chinezen
leren hoe echt te rijden. Mijn chauffeur rijdt als een gek, haalt in over
vluchtstroken en in de stad rijden we zelfs een keer over de stoep langs mensen
die gehurkt in het niets staren. En dat terwijl hij zeer druk in de weer is met
zijn telefoon en het drifitg eten van zonnebloempitten. De schillen spuugt hij
uit het raam, soms er tegenaan en op zijn kin en shirt liggen ook nog wat
resten. Halverwege steekt hij ook nog een sigaret op en schrikt hij als het
midden van het stuur plots in zijn schoot valt. Maar niets doet hem minder hard
rijden. Behalve als we op twee wielen het fabrieksterrein opscheuren en met
piepende riemen bijna iemand met een kar vol dozen omver rijden. Op de trap
staat een vrouw met raar haar en gekke schoenen blij te zwaaien. Ik ben er.
Fabrieken zijn
er in diverse maten en deze worden op allerlei manieren gemanaged. Sommige
fabrieken zijn zeer professioneel. Met al het materiaal netjes geordend, schone
vloeren, goed gemarkeerde afdelingen, personeel in uniformen en een keurig
opgeruimd kantoor. Andere fabrieken daarentegen zien er uit alsof er een kudde
olifanten door heen gestampt is. Een enorme ontploffing van allerlei
onduidelijke onderdelen, verpulverde kartonnen dozen, etensresten, vettige
lappen en alles wat je maar kan bedenken. Niemand neemt de moeite iets op te
ruimen en stapels met afval groeien de fabriek uit. Er is altijd wel een magere
zwerfhond of kat te vinden en te midden van de troep staan dan wat
olie-hijgende machines met daarachter vrouwjtes in gebloemde jurkjes en pumps
die een onduidelijke vorm in een nog onduidelijker stuk metaal stansen. Het
lawaai is onverdovend en de lucht druipt van de hitte. Ik druip nog meer en wil
altijd snel weer weg. Veelal is zo’n bezoek de aanleiding voor het geen zaken
doen met zo’n fabriek. De omstandigheden zijn niet goed genoeg om de gewenste
kwaliteit te krijgen.
De kantoren
van de fabrieken zijn soms ook een bende. Overal kapotte samples, bergen met
papier, een half leeg aquarium, een stervende plant en veel stof en andere
viezigheid. Op de muren, vooral in trappenhuizen, lijkt het soms of iemand de
schijterij had, terwijl het papier op het toilet op was en dat diegene dan genoodzaakt
was om zijn of haar handen aan de groezelige muren af te vegen. Mensen hebben
vaak hele kleine werkplekjes die omgeven zijn door onduidelijke stapels met
documenten. De bureaus liggen ook vol met spullen die daar ontzettend in de weg
liggen. Stoelen zijn gammel en vaak kapot. Maar veel kantoren in Hong Kong zijn
precies zo. Behalve die vegen op de muur dan.
Chinezen zijn
echt hamsteraars. Alles bewaren ze, men is blind voor troep en repareren kost
geld. En als Chinezen nog iets meer zijn dan verzamelaars, dan is dat wel heel
voorzichtig zijn met geld uitgeven.
Het is een
lange discussie met de meest waardeloze fabriek waar ik ooit geweest ben. Ze
hebben de kloterigste kwaliteit allertijden geleverd, maar geven dat niet toe.
Ze willen hun geld en doen loze beloftes over de volgende keer. Die komt er
natuurlijk niet. Vier mensen zitten tegenover me en hebben hele verhalen over
hoe ze alles in orde gaan maken. Ondertussen vraag ik me af hoe Pinokkio in het
Chinees heet. Er wordt schimmig gedaan met allerlei samples en als ik ze betrap
op liegen wordt er heel lang gesmoest en mag ik de fabriek niet in. De
financieel manager is er ook en ze is boos op me. Ze is ook de vrouw van de
directeur. Een inspectiebureau is een week eerder langs geweest, werd bedreigd
en ook nog eens opgesloten in een donkere fabriek. Wel hebben ze een selectie
gemaakt met goede en slechte producten. Ik wil die selectie zien. Dat kan niet,
althans, het kan wel, maar ze weten zogenaamd niet waar de slechte partij
staat. Ik weet dat al lang, want die staat gewoon bij de goede partij. De
fabriek voert een toneelstuk op van ongeveer een uur en geeft zich dan gewonnen.
Na nog wat geruzie over schroeven die volgens de fabriek niet bestaan, maar die
een half uur later natuurlijk gewoon gevonden worden, ga ik weg. De fabriek is
klaar met mij en ik met hun. Met de belofte dat ik alles ga betalen (Pinokkio
in het Nederlands is Pinokkio) word ik zonder eten op een taxi gezet. De
chauffeur weet waar mijn hotel is en ik geloof hem natuurlijk niet.
Chinese
chauffeur weten namelijk zelden waar iets is. Ze rijden als een kip zonder kop
ergens heen, draaien dan halverwege om en scheuren dan lukraak ergens anders
heen. Niemand heeft GPS (wat ook lastig is in China, omdat de wegen zo snel
veranderen, dat er geen GPS tegenop kan) of gebruikt een kaart. Kaartlezen
kunnen er trouwens niet veel. Ik vroeg in Hong Kong iemand ooit waar een
bepaalde wijk was ten opzichte van onze huidige lokatie. Diegene zei dat het
heel ver weg was. Ik vroeg hem dit op de kaart aan te wijzen. Dat ging niet.
Hij wist namelijk niet waar we nu waren. Het was trouwens helemaal niet ver
weg, maar toen ik dat op de kaart liet zien, kon diegene niet begrijpen hoe je
dan van A naar B moest komen. Als ze de weg kwijt zijn, komt bellen niet in ze
op. Ik moet dat zelf doen en probeer de chauffeur te bewegen te luisteren naar
de instructies. Probleem is dat ze vaak geen idee hebben waar ze zijn, hoe een
straat heet of wat dan ook. En als ze de straatnaam waar we met gevaar voor
eigen leven midden op de weg stilstaan, oplezen, weet de persoon aan de andere
kant van de lijn dan weer niet waar dat is en gaan we weer op weg. Hard rijdend
om vervolgens na een kilometer weer om te draaien en hard terug te rijden.
Inschatten van
tijd is ook zoiets. Bijna altijd als iemand in China zegt dat iets een uur rijden
is, weet ik dat dat eerder negentig minuten tot soms twee uur rijden is. Maar
het kan ook andersom. Ik moest ooit ergens in Taipei zijn en de fabriek had
gezegd dat het van het hotel naar hun kantoor minimaal drie kwartier zou zijn.
Ik ging dus op tijd weg om al na tien minuten een dik half uur voor een dichte
deur te moeten staan wachten. Vorige week was ik in Hangzhou. Ik had twee
afspraken staan en beide hadden verzekerd dat alles in de stad was en niet ver
rijden zou zijn. Uiteindelijk was de ene fabriek twee uur rijden naar het
zuiden van de stad en de andere bevond zich op dik anderhalf uur ten noorden
van een overigens bijzonder aangenaam en groen Hangzhou. Gevolg: een zeven uur
durende autorit en talloze chauffeurs die niet wisten waar ze eigenlijk heen
reden. Ik wist het wel en wilde naar huis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten